Vandaag wordt Akshaya Tritiya gevierd. In het hindoeïsme wordt deze dag als de meest gezegende dag van het jaar gezien. Mensen vasten op deze dag en bidden voor het geluk en de gezondheid van hun kinderen. Lord Krishna gaf Akshaya Patra aan Draupadi en aan Zijn jeugdvriend Sudama.
Guruji heeft tijdens de ‘Bhagavad Gita‘ cursus in 2014 op ontroerende wijze het verhaal over Sudama, de jeugdvriend van Krishna, verteld:
Het verhaal van Sudama
Toen Krishna en Sudama beiden jong waren, gingen ze samen naar school, naar dezelfde Guru. Op een dag zouden ze samen een tweedaags uitstapje naar een bos gaan maken. De echtgenote van de Leraar gaf Sudama een beetje gepofte rijst mee en zei hem dat dit bedoeld was om de honger te stillen én dat hij het zou moeten delen. Op reis klom Krishna in het bos in een mango boom en nam enkele mango’s. Op dat moment had Sudama enorm veel honger en begon de gepofte rijst op te eten zonder die met Krishna te delen. Op een bepaald moment vroeg Krishna aan Sudama wat hij aan het eten was, omdat hij hem hoorde kauwen. Sudama loog en vertelde Hem dat zijn tanden klapperden van de kou.
Toen ze de volgende dag terug bij school aankwamen, zei Krishna tegen de vrouw van de Leraar: “Ik ben zeer hongerig, heeft u iets voor mij?” Zij was verbaasd dit te horen en vroeg onmiddellijk aan Sudama wat hij met de gepofte rijst had gedaan. Toen de waarheid aan het licht kwam, vervloekte zij hem. Zij zei tegen Sudama: “Je zult hierdoor altijd arm blijven.”
Het leven ging door. Krishna werd koning van Mathura en Sudama was een arme man, die met zijn vrouw en kinderen in een kleine hut leefde. Op een dag vertelde Sudama aan zijn vrouw dat Sri Krishna zijn beste vriend was geweest. Zij zei tegen hem: “Wel, als dat waar is, dan zou je naar Hem toe moeten gaan en moet je Hem om hulp vragen! Wij zijn ongelooflijk arm en we kunnen hulp van een koning beslist gebruiken.” Ze bleef aandringen en uiteindelijk besloot hij op weg naar Mathura te gaan. Voordat hij vertrok overhandigde zijn vrouw hem een zakje met gepofte rijst en vertelde hem dat hij dit Krishna zou moeten aanbieden.
Sudama arriveerde na een lange reis bij de poort van het paleis in Mathura. De bewakers vroegen hem wat hij wilde. Natuurlijk vertelde hij hen dat hij een vriend van Krishna was en dat hij Hem graag zou ontmoeten. De bewakers bespotten hem vanwege zijn belachelijke beweringen en zeiden: “Hoe kan iemand zoals jij, zie hoe je eruit ziet met je schamele kleding, in hemelsnaam een vriend zijn van de koning? Hahahahahah!”. De bewakers wilden de zaak oplossen, omdat Sudama bleef aandringen en zij gingen naar Heer Krishna. Krishna was op dat moment met acht van Zijn vrouwen en op het moment dat Hij de naam Sudama hoorde, ging Hij rechtop zitten en vroeg de bewakers: “Wat zeiden jullie daar? Wie is daar??” De bewakers herhaalden wat zij hadden gezegd: “Sudama is hier om de Heer te zien.” Krishna sprong onmiddellijk op uit Zijn stoel en rende naar de poort. Bij het zien van Zijn oude jeugdvriend omarmde Krishna hem liefdevol zonder één woord te spreken. Hij nam Zijn zwakke, magere vriend op en droeg hem het paleis binnen. Hij zei: “Mijn vriend, je hebt meer dan voldoende gelopen vandaag!”In het paleis plaatste Hij Sudama op Zijn eigen troon, tot grote verrassing van de aanwezigen. Hij vroeg water, een kom en begon de voeten te wassen, zoals gebruikelijk was bij het verwelkomen van gasten. Zoveel liefde voelde Krishna voor Sudama. Hij had het water zelfs niet nodig, omdat Hij de voeten met Zijn eigen tranen kon wassen. Iedereen die hierbij aanwezig was, was totaal in shock. Wie was deze man die zoveel emotie en liefde bij Heer Krishna opriep? Nadat Hij de voeten van Sudama had gewassen, zag Krishna het zakje met de gepofte rijst onder Sudama’s riem zitten. Sudama had geprobeerd om het te verbergen, omdat hij zich beschaamd voelde zoiets eenvoudigs aan een koning, die alles heeft, aan te bieden. Krishna bleef aandringen en nam een handvol rijst uit het zakje en at het op. Krishna gaf Sudama alles wat hij nodig had om een voorspoedig leven te leiden en verzekerde hem dat hij nooit meer ergens een tekort aan zou hebben. Met een tweede handvol rijst zuiverde en zegende Krishna al zijn voorouders en alle incarnaties die nog zouden komen. Toen Hij een derde handvol rijst nam, kwam Rukmini (Maha Lakshmi Zelf) tussenbeide en vroeg Krishna ermee te stoppen. Zij zei: “Mijn Heer, als U een derde handvol rijst zou opeten, dan zou U hem Vaikuntha schenken! U alleen bent de Heer van Vaikuntha en er kan niemand anders zijn. Sudama blijft tenslotte een mens.” Krishna erkende Haar wijsheid en stopte. Toen het tijd was voor Sudama om naar huis terug te keren, omarmde de Heer hem nog eenmaal en toonde Zijn liefde voor Zijn meest geliefde vriend.
Sudama was door alles met zoveel ontzag vervuld, dat hij feitelijk vergat waarvoor hij naar Krishna was gekomen. Hij was vergeten Krishna om geld en voedsel voor zijn familie, wat nodig was om te overleven, te vragen. Hij vroeg zich af wat zijn vrouw tegen hem zou zeggen op het moment dat hij thuis aan zou komen. Na een lange, lange reis zag hij een groot paleis op de plek waar zijn hut eerder had gestaan. Zo’n mooi paleis had hij nog nooit gezien en hij benaderde de bewaker en vroeg hem of hij een kleine hut in de buurt kende. Voordat de bewaker kon antwoorden zag Sudama zijn eigen vrouw en kinderen gekleed in de mooiste kleren en met de breedste lach, vanuit het paleis naar hem toe rennen. Pas op dit moment begreep Sudama wat Krishna voor hem had gedaan. Hij bedankte de Heer vanuit het diepst van zijn hart en hij leefde daarna een rechtvaardig en spiritueel leven.
Dit verhaal laat ons zien wat de Heer voor ons wil doen, als we Hem als meest dierbare in ons hart bewaren. Het maakt niet uit wat er in het leven gebeurt, het maakt niet uit welke tegenslagen we moeten verdragen. Sudama heeft de Heer niets gevraagd, maar hij ontving meer dan hij zich ooit voor had kunnen stellen.