Paramahamsa Vishwananda vertelde in Mauritius over de kwaliteiten van een oprechte devotee en illustreert dit met enkele verhalen uit het leven van Narsinh Mehta, de heilige en componist van de prachtige bhajan ‘Vaishnav Jan To‘. Gurudev leest de vertaling van deze Bhajan voor en geeft ook aanvullend commentaar op de betekenis ervan.
Jai Gurudev,
Vraag: Wat is er voor nodig om een oprechte devotee te zijn?
“Oh, dat is moeilijk! Je zei het in de vraag zelf: oprechtheid. Je moet weten wat een devotee is. Als je als devotee ingewijd bent, heb je jezelf aan de Heer gegeven, nietwaar? Dat is wat het betekent om een devotee te zijn: je bent hier om Hem te dienen en je hebt jezelf aan Zijn zorg overgegeven. Een devotee zijn betekent niet alleen de tilak en de kanti (Tulsi-ketting) dragen, en met je mala-tasje rondlopen en dan zeggen: “Ik ben een devotee.” Nee, dat is het niet. Een devotee heeft liefde.
Wanneer we als devotee een inwijding nemen, is het een Vaishnava-traditie dat we dezelfde kwaliteit moeten hebben als de Allerhoogste Heer Zelf. We kunnen niet anders zijn dan Hij. Hij is de Meester; Hij is de Heer; Hij is de Geliefde; we moeten Hem weerspiegelen als devotee. Als je Hem niet weerspiegelt, hoe kun je jezelf dan een devotee noemen? Die kwaliteit moet dus eerst in je ontwaken.
De eerste kwaliteit van de Heer is liefdevol; Hij is zorgzaam. Hij vergeet Zichzelf omwille van Zijn devotees. In de Shreemad Bhagavatam staan veel verhalen. De Shreemad Bhagavatam gaat over het feit dat de Heer Zichzelf vergeet omwille van Zijn devotee. Dat is wat de zachtmoedigheid van een devotee voortbrengt. Wanneer je iemand ziet die zichzelf een devotee noemt en toch vol trots en arrogantie is, is hij nog steeds op weg.
Heb je gehoord van Narsinh Mehta? Een beroemde bhajan die hij zong is ‘Vaishnav Jan To Tene Kahiye Je, Pīd Parāyi Jāne Re‘.
Dus in die Bhajan – het is prachtig. De laatste tijd werd hij door iedereen gezongen, omdat de Indiase ambassade overal ter wereld de 150ste verjaardag van Gandhi vierde. De Indiase ambassade legde de nadruk op deze Bhajan, omdat die Gandhi erg dierbaar was. Maar waarom was hij hem zo dierbaar? Er zijn zoveel mooie liedjes, waarom was hij hem zo dierbaar, dat hij deze Bhajan de hele tijd neuriede?
Vaishnav Jan To Tene Kahiye Je,
Pīd Parāyi Jāne Re
Par Dukhkhe Upkār Kare Toye
Man Abhimān Na Āne Re
Vaishnav Jan To Tene Kahiye Je,
Pīd Parāyi Jāne Re
De eerste regel zegt: “Iemand die een echte devotee is, iemand die een Vaishnava is…”, want je hebt natuurlijk vele paden, maar hier legt Narsinh Mehta duidelijk uit wat het betekent om een devotee te zijn, wat het betekent om een Vaishnava te zijn. Ten eerste heb je medeleven met anderen. Je voelt het als iemand lijdt, je voelt de pijn die hij of zij doormaakt. Je bent bereid om hen te helpen die in ellende verkeren. En de mind van een Vaishnava laat trots en ego nooit de leiding nemen. Is dat niet mooi? Het betekent dat je nederig moet zijn.
Als je jezelf een devotee noemt, heb je je toevlucht gezocht aan de Voeten van de Meester. Wanneer je je toevlucht hebt gezocht aan de Voeten van de Meester, gaat het niet om jou. Want als je je toevlucht zoekt aan de Voeten van de Meester, is er niets van jou. Alles is van Hem. Je bent niet van jezelf. Je behoort Hem toe. Dus hoe kun je daar trots op zijn? Hoe kun je daar het ego laten opstaan? Hoe kun je dan zeggen: “Ik, mij, mijn?” Alles wordt het Zijne. Dat is een devotee; en het niet alleen zeggen, maar het weten en het menen.
Een Vaishnava heeft respect voor de hele wereld. Hier zegt hij respect, maar niet alleen voor mensen, niet alleen voor de mensen die van je houden, hij zegt voor de hele wereld. “Vasudhaiva Kutumbakam”: de wereld is één familie. Dat is een herinnering uit onze Shastra’s, dat we één familie zijn en dat de mensheid ons ware Zelf is.
Devotees kleineren niemand; zij houden hun woorden, hun handelingen en gedachten zuiver. Ze zijn positief. Hij zegt ook dat de moeders van hen die deze kwaliteit hebben, gezegend zijn. Hier betekent ‘moeder’ ook je vaderland, je omgeving en niet alleen je biologische moeder.
Sam Drishti Ne Trishna Tyāgi
Par Strī Jene Māt Re
Jivha Thaki Asatya Na Bole
Par Dhan Nav Jhālī Hāth Re
Vaishnav Jan To Tene Kahiye Je,
Pīd Parāyi Jāne Re
Devotees zien iedereen als gelijkwaardig. Ze hebben afstand gedaan van hebzucht en afgunst in hun opvattingen over anderen. Ze hebben gezien dat de wereld, iedereen hun familie is; het Atma en wij zijn allemaal verwant. We komen allemaal van dezelfde plaats, nietwaar? Door het Atma zijn we allemaal aan elkaar verwant. We mogen dan niet verwant zijn door vlees en bloed, maar door het Atma kennen we elkaar.
De Vaishnava’s, ook al wordt hun tong misschien moe, ze zullen niet liegen. Hun handen zullen nooit van anderen stelen.
Moh Māya Vyāpe Nahi Jene
Dridh Vairāgya Jena Man Mān Ne
Rām Nām Shūn Tāli Lāgi
Sakal Tīrath Tena Tan Mān Re
Vaishnav Jan To Tene Kahiye Je,
Pīd Parāyi Jāne Re
Hij zegt dat Vaishnava’s zich niet aan de wereld hechten, omdat ze zich aan de Voeten van de Heer hebben gehecht. Ze staan los van de wereldse genoegens. Want zie je, alle genoegens van de wereld maken je alleen maar ellendig. De Vaishnava’s zijn echter niet ellendig, omdat zij de Heer bij zich hebben. Als hun gedachten volledig in Hem zijn opgegaan, hoe kunnen ze dan ongelukkig zijn?
Ze zijn verleid door de Naam van de Heer Zelf. Zie je, ze zijn zo verliefd, zo verzadigd van de Goddelijke Naam, dat niets anders er nog toe doet. Alle heilige plaatsen bevinden zich in hen. Dat maakt een devotee uit en daarom zei Bhagavan: “Jullie mogen Mij beledigen, Ik zal jullie vergeven. Maar als je Mijn devotee beledigt, kom ik op je af.” Er is een beroemd vers dat zegt: “Als iemand me pijn wil doen, zal Krishna me beschermen.”
“Rakhe Krishna Mare Ke, Mare Krishna Rakhe Ke“, dit vers zegt het zo mooi: “Rakhe Krishna Mare Ke“: als Krishna mij beschermt, kan niemand mij kwaad doen. Maar als Krishna me iets wil aandoen, kan niemand me beschermen. Alleen de Guru. Daarom wordt in dit vers gezegd dat alle heilige bedevaartplaatsen aanwezig zijn in de zuivere devotee zelf.
Van Lobhi Ne Kapat Rahit Chhe
Kām Krodh Nivārya Re
Bhane Narsaiyyo Tenun Darshan Karta
Kul Ekoter Tārya Re
Vaishnav Jan To Tene Kahiye Je,
Pīd Parāyi Jāne Re
In de afwezigheid van hebzucht en bedrog hebben Vaishnava’s afstand gedaan van woede en lust. De auteur van deze Bhajan, Narsinh Mehta, voelt zich groot en gezegend om onder zulke toegewijde mensen te zijn.
Dit is wat een devotee is. Devotees weerspiegelen de Heer zelf. Het gaat er niet om een uiterlijke vertoning te maken of je te kleden in hele mooie exotische kleren, of om een exotische tilak op je voorhoofd te zetten en met de mala rond te lopen. Het hart van een devotee is getransformeerd in het hart van de Heer, zodat elk deel van zo’n devotee alleen de Heer Zelf weerspiegelt.
Het verhaal van Narsinh Mehta
Er is een prachtig verhaal uit het leven van Narsinh Mehta, toen hij voor Krishna aan het chanten was. Eerst was Narsinh Mehta een Shiva bhakta. Toen hij klein was, was hij erg dom en zorgden zijn ouders voor hem, maar nadat de ouders overleden waren, zorgden zijn broer en schoonzus voor hem. De schoonzus mocht hem echter niet zo graag. Ze provoceerde hem de hele tijd. Op een dag, toen hij nog heel klein was, verliet hij zijn huis. Hij ging het nabijgelegen bos in met de bedoeling om zelfmoord te plegen. In het bos zag hij een totaal vervallen tempel. Hij ging de tempel binnen en zag een Shiva Ling en zei: “Ik zal mezelf doden. Ik zal mijn hoofd op de Shiva Ling slaan.” Terwijl hij dit dacht, knielde hij neer, sloeg zijn hoofd op de Shiva Ling, maar viel na de eerste klap al in slaap. Terwijl hij sliep had hij een droom waarin Lord Shiva voor hem verscheen en tegen hem zei: “Mijn lieve kind, waarom wil je zelfmoord plegen? Je bent bestemd voor iets groots. Je bent voorbestemd om de levens van mensen aan te raken.”
Toen zei hij tegen Lord Shiva: “Weet U zeker dat U het over mij hebt? Ik ben nutteloos. Iedereen zegt dat ik nutteloos ben.” Daarop zegende Lord Shiva hem en zei: “Heb toewijding voor Krishna.”
Narsinh Mehta zei: “Maar ik weet niets; hoe kan ik devotie hebben voor Krishna?”
Lord Shiva raakte zijn hoofd aan en zegende hem met de Kedar Raag. De Kedar Raag is Lord Shiva zeer dierbaar. Ravana prees Shiva door de Kedar Raag te zingen.
Toen hij weer bijkwam, was hij volledig getransformeerd. Hij begon te prijzen, telkens als hij zijn mond opende, kwam er een gedicht naar buiten om Lord Krishna te prijzen. Hij werd beroemd, omdat telkens als hij zong, de krans van Krishna’s nek vloog en om zijn nek terecht kwam. Waar hij ook was gebeurde dat. Kijk, er ontstaat natuurlijk ook jaloezie in de mind van de mensen. Op een dag kwamen er brahmana’s voorbij en hij was zo blij dat hij hen bij hem thuis wilde uitnodigen, maar realiseerde zich dat hij niets in huis had. Hij wilde wat eten voor ze klaarmaken, want als brahmana’s een huis binnenkomen, moet je ze eten aanbieden. Dat kan je niet zomaar zeggen: “Kom binnen.” Tegenwoordig, als een gast bij jou thuis komt, bied je hem niet eens een glas water aan. Dit past echter niet in onze cultuur.
In onze hindu-cultuur, wanneer er iemand bij je thuis komt, is het eerste wat je aanbiedt water en dan bied je ze eten aan. Ik heb deze cultuur ook in Griekenland en Rusland gezien, maar nooit in Europa. Je krijgt nauwelijks ergens een glas water. Het is waar! In Europa moet je ze bellen en een afspraak maken al naar gelang hun beschikbaarheid, weet je. Maar vroeger in de oudheid was het zo. Wat deden ze in het Westen, als mensen bij andere mensen op bezoek gingen, wat deden ze dan? Vroeger boden ze niet alleen water aan, maar wasten ze ook de voeten van de mensen. Deze cultuur is nu echter voorbij.
Narsinh Mehta wilde dus eten aanbieden. Toen vroeg hij zijn vrouw en die zei: “Wat wil je ze geven? Er is niets in de keuken.” Hij haastte zich snel naar de kruidenierswinkel om wat dhal of chawal, rijst, enz. te vragen, maar hij had geen geld bij zich. Hoe moest hij nu betalen? Toen verpandde hij zijn Kedar Raag en zei: “Alstublieft, ik wil dit verpanden, ik geef u mijn Kedar Raag in onderpand. Ik zal niets van die Raag zingen totdat ik uw geld heb terugbetaald. Pas als u de verpanding opheft, zal ik hem weer zingen.”
De kruidenier kende hem en zei: “Oké, prima.”
Hij kwam thuis, kookte het eten en gaf de brahmana’s te eten. Maar deze mensen hadden andere bedoelingen in hun hoofd. Ze wilden hem horen zingen en ze wilden de krans om zijn nek zien vliegen, dus vroegen ze dat aan hem. Narsinh Mehta zong een heleboel bhajans en kirtans voor Krishna, behalve de Kedar Raag. Natuurlijk deed dit fenomeen zich alleen voor als hij de Kedar Raag zong, want deze Raag was gezegend door Lord Shiva, en wat Shiva dierbaar is, is Krishna dierbaar. Hij zong dus geen Kedar Raag.
De brahmana’s vertrokken zeer ontevreden en gingen naar de koning en beklaagden zich: “Deze Narsinh Mehta, hij bedriegt het volk. Weet U, hij zegt dat hij een groot devotee is, maar dat is hij niet!” Met allerlei dingen vulden ze het hoofd van de koning – je weet hoe roddels werken. De koning wilde toen zelf Narsinh Mehta testen. Hij had een prachtige murti van Lord Krishna in zijn paleis en hij vroeg zijn dienaar een krans te maken met een heel sterk touw en deze netjes op Krishna te plaatsen. Toen nodigden ze Narsinh Mehta uit om te zingen. Die zong alle Raaga’s, behalve natuurlijk de Kedar Raag.
De koning werd ongeduldig, en wachtte uren en urenlang, maar er gebeurde niets. Toen zei hij: “Waarom zeggen ze dat als je voor Lord Krishna zingt, de krans komt? Er is niets gebeurd!”
Narsinh Mehta wilde niet vertellen dat hij de Kedar Raag in onderpand had gegeven. Dus sloot hij zijn ogen, dacht aan Krishna en zei: “Heer, U hebt mij in een dilemma gebracht. Ik weet dat het Uw Lila is.” Dit is ook een eigenschap van een devotee. Een devotee ziet in alles de hand van de Heer, omdat hij weet dat hij of zij nooit alleen is. Het is de Heer die alles doet. Hij zei: “Heer, het gaat allemaal naar Uw wens, wat U ook wilt.”
Toen Bhagavan het dilemma van Zijn devotee zag, nam Hij de verschijning van Narsinh Mehta aan, ging ‘s avonds laat naar de kruidenier en klopte op de deur. De kruidenier sliep, dus zijn vrouw deed open. De kruidenier vroeg van achteren: “Wie is daar?” De vrouw zei: “Oh, het is Narsinh Mehta.” Bhagavan betaalde het geld voor de Rag. Toen vroeg Hij: “Kunt u mij alstublieft een ontvangstbewijs geven dat ik u het geld heb gegeven?” Natuurlijk gaf de kruidenier een papiertje dat het geld betaald was voor het opheffen van de verpanding van de Kedar Raag. Krishna haastte zich snel naar het paleis, veranderde Zich in een schijnbaar gewone jongen, liep langs Narsinh Mehta en liet het papiertje op hem vallen en vertrok. Narsinh Mehta zag het papiertje, opende het en las: “De verpanding van de Raag is opgeheven.” Toen hij dat las, glimlachte hij en keek om zich heen, maar de jongen was weg. Hij wist dat het Lord Krishna Zelf was geweest, die gekomen was om Zijn devotee te redden, want als Hij niet was gekomen, zou de koning hem onthoofd hebben. Bhagavan Zelf was gekomen om hem te redden. Toen hij dat zag, glimlachte hij en begon hij de Raag te zingen. De vibratie van die plaats werd zo sterk dat iedereen in gelukzaligheid raakte. Toen kwam Krishna Zelf en nam de krans van de murti, van de vigraha, en legde de krans op Narsinh Mehta. Toen ze dit zagen, werd hij door iedereen geprezen; ze vroegen hem om vergeving en werden zijn discipelen.
Zie je, de relatie tussen een devotee en Bhagavan is uniek. Je kunt jezelf alleen een devotee noemen als je die uniciteit van die relatie, die intimiteit, je weet wel, die persoonlijke relatie met Hem hebt. Dan kun je zeggen: “Ja, ik ben een devotee van Hem”, dan reflecteer je al Zijn kwaliteiten. Het gaat niet om jou, maar om Hem. Jij bestaat niet. Het is alleen Hem.
Tukaram zei in zijn gedichten: “Wie is Tuka?” Tuka liep als een gek rond en zong voortdurend de Naam Vitthala, omdat hij helemaal door Zijn Naam was verteerd. Hij zei: “Ik ben zozeer verteerd door Zijn Naam, dat alleen Hij overgebleven is.” Zo zou een devotee moeten zijn.
Jai Gurudev, iedereen!